Postert en de mijnindustrie - De huishoudschool in Posterholt
- Op zunjigmorge biej café Sjengske - De Grenslandfeesten - Ziepnaat, een typisch Posters woord - De scheve grenssteen.
Verhalen over Posters verleden door Paul Cuijpers
De redactie van het Posters Waekblaad heeft oud-inwoner Paul Cuijpers bereid
gevonden een aantal artikelen te schijven over evenementen, voorvallen en
personen uit de periode 1955-1975. Oud-ingezetenen van Postert zullen zich een
aantal voorvallen en evenementen nog herinneren. Voor de jongeren en nieuwkomers
in Postert geven deze artikelen een stukje geschiedenis weer over Posters
verleden.
Als bronmateriaal voor een aantal artikelen maakt de schrijver gebruik van
gegevens uit de jaarboeken van heemkundevereniging Roerstreek.
Onderstaand treft u deze artikelen ook aan zodat ze nog eens (na-)gelezen kunnen
worden.
Hulp aan de boerenstand in Posterholt tussen 1958 en 1965.
Excursie naar de fa. Berkvens in Asten
In de 50er en 60er jaren van de vorige eeuw was het met het inkomen van de kleine agrarische bedrijven, meestal gezinsbedrijven, financieel slecht gesteld. Dit gold voor geheel Nederland. Om hierin verbetering te brengen werd in 1958 door het ministerie van Landbouw en Visserij een plan gelanceerd om deze kleine agrarische bedrijven door middel van voorlichting te hulp te komen. Een groot aantal streken in Nederland werd daarom als streekontwikkelingsgebied aangewezen. De hulp bestond uit het gratis geven van cursussen, het inzetten van landbouwvoorlichters en landbouwconsulentes en het bezoeken van voorbeeldbedrijven.
In Limburg werd door de ‘Provinciale Raad voor de Bedrijfsontwikkeling’ de Roerstreek aangewezen als streekontwikkelingsgebied.
De toen te verwachten vestiging van de mijn Beatrix was één van de belangrijkste redenen daartoe. Van de komst van de mijnindustrie in het gebied werd verwacht dat zij op de agrarische bevolking van invloed zou zijn. De nieuwe werkgelegenheid zou voor menigeen en anderen hopelijk een betere bestaansbron inhouden. Maatschappelijk gezien zou dus ook de landbouwende bevolking deel moeten hebben in de algemene welvaartsverhoging.
Streekontwikkeling “De Roerstreek”
Door de komst van de Streekontwikkeling Roerstreek werd de begeleiding van de boerenstand door meerdere landbouwvoorlichters en huishoudconsulentes financieel mogelijk.
Het gebied werd gevormd door de gemeenten Melick-Herkenbosch, Vlodrop, Posterholt, St. Odiliënberg, Montfort en Putbroek van de gemeente Echt.
Als commissieleden uit de Roerstreekgemeenten fungeerden Mevr. J.Smeets-Coorens uit Posterholt, Th. Munnichs uit Melick, J. Op ’t Veld uit Vlodrop, P.Wolters uit Montfort, A.Hilkens uit Herkenbosch en Th. Schreurs uit St. Odiliënberg. In 1961 werden toegevoegd Mevr. Van Heel-Corpelijn uit Putbroek en H. Slangen uit St. Odiliënberg. De boeren en tuinders en ook hun vrouwen waren volkomen bereid aan de projecten van Streekontwikkeling Roerstreek deel te nemen.
Dat blijkt uit een groot aantal toepassingen en veranderingen welke tussen 1958 en 1965 plaatsvonden. De verhoging van de welvaart en ook het welzijn waren onmiskenbaar een gevolg hiervan.
Als centrale achtergrond van alle voorlichtingsactiviteiten werd gesteld een betere beloning van de arbeid en een hogere arbeidsproductiviteit onder gunstiger omstandigheden. Het welzijn van de mens zou daarmee bijzonder gediend zijn. Op meerdere bedrijven werd deze doelstelling werkelijkheid.
Hoe heeft men dit bereikt?
Bij het begin van de streekaanpak werd op de eerste plaats aandacht geschonken aan het wekken van belangstelling voor het streekontwikkelingswerk. Per dorp werden een aantal series lezingen verzorgd met een algemene strekking. Verder vonden regelmatig excursies naar goede voorbeelden buiten het gebied plaats .
Al deze activiteiten zoals lezingen en bezoeken aan voorbeeldbedrijven bleken achteraf zeer waardevol te zijn geweest. Zo ook het beschikbaar stellen van gespecialiseerde voorlichters. Bijvoorbeeld voor het inrichten van bedrijfsgebouwen. Hun doel was gebouwen zodanig in te richten dat het verbetering bracht qua werkomstandigheden maar ook het verhogen van de arbeidsproductiviteit.
In de Roerstreek bevonden zich 467 gemengde bedrijven groter dan 3 ha. en slechts enkele gespecialiseerde bedrijven in de tuinbouw of als pluimvee- of varkensbedrijf. De boerenstand werd verdeeld in agrarische bedrijven, rundveehouderij, varkens- en pluimveehouderij en tuinbouw.
In Posterholt bevonden zich in 1958 totaal 96 boerenbedrijven waarvan 40 bedrijven die over 7-15 ha. grond beschikten. Op termijn was dit een té gering aantal ha. om een verantwoord inkomen te verkrijgen. In 1965 was dit aantal kleinere bedrijven in Posterholt dan ook gehalveerd. In de gehele Roerstreek verminderde het aantal gemengde bedrijven tussen 1958 en 1965 met 56 stuks.
De uitbreiding van de rundvee- en varkenshouderij maakte in de meeste gevallen de aanpassing van de huisvesting noodzakelijk. Dus werd door de voorlichters veel aandacht besteed aan bedrijfsgebouwen. Er werd b.v. bij het uitbreiden van stalruimte rekening gehouden met slechts één diersoort per stal. In 1958 bevonden zich in Posterholt 55 rundveestallen waarvan 30 stuks in slechte staat. In 1965 waren door aanpassingen en verbouwingen nog slechts 10 stallen in slechte staat. Van de 57 varkensstallen in 1958 waren er 25 in slechte staat, 8 jaar later nog slechts 8 stuks
Ook arbeid en mechanisatie gold als centraal punt van de streekaanpak. Een betere benutting en beloning van de arbeid werd nagestreefd. De aanpassing van de bedrijfsvoering was op vele bedrijven daarvoor gewenst. De vergroting van bepaalde bedrijfstakken vond op grote schaal plaats. Omdat de productieomvang van het gemiddelde agrarische bedrijf toenam werd de arbeidsbehoefte groter. Evenals in andere beroepen werd het arbeidsaanbod niet alleen schaarser maar ook duurder. De mogelijkheid om het grotere arbeidsaanbod op te vangen bestond uit een beter en doelmatiger inrichten van de bedrijfsgebouwen of andere arbeidsmethoden.
Ook het toepassen van mechanisatie en automatisering of het inschakelen van de loonwerker kon als oplossing voor een arbeidstekort dienen. De loonwerkersbedrijven waren in opkomst wat de opdrachtgevers in staat stelde grote arbeidstoppen weg te werken en daardoor meer tijd vrij te maken aan andere werkzaamheden. Verder bracht het mechaniseren van bepaalde werkzaamheden een besparing aan arbeid maar ook een verlichting van het werk onder aangenamere omstandigheden met zich mee. ‘Draag niet wat je rollen kan’ was één van de spreuken van de voorlichters. Zo werden bij demonstratiebedrijven voor stalverbetering meel- en bietenkarren geïntroduceerd.
Om het werk te verlichten werden melkmachines, stalmestspreiders, maaidorsers, precisiezaaimachines en bietenrooiers ingezet.
Het bedrijf Veldkoning in Vlodrop kwam in deze periode met veel innovaties op het gebied van landbouwmachines. Aan het eind van de streekontwikkeling werd de film ‘Oogstwerk in de Roerstreek’ opgenomen. In elk van de Roerstreekdorpen werden opnames gemaakt tijdens het oogsten, van grasmaaien in St. Odiliënberg tot de bietenoogst in Herkenbosch. Getoond wordt het handmatig oogsten in het begin van de 20e eeuw, daarna de ontwikkeling van de diverse mechanische landbouwwerktuigen tot en met het machinaal oogsten in het midden van de 60er jaren.
Op het gebied van activiteiten op agrarisch-sociaal gebied speelde de boerin een belangrijke rol. Zo werden in een aantal plaatsen sociaal-agrarische vraagstukken behandeld zoals de toekomstmogelijkheden voor de kinderen, boedelscheiding, bestaanszekerheid, gezinsrisico’s etc. waaraan ook de leden van de boerinnenbond werden uitgenodigd. Verder werd veel aandacht besteed aan huishoudelijke voorlichting. Goed huishouden is een veel omvattend begrip. In de periode 1958 tot 1965 werd door de vele veranderingen veel van de huisvrouw als leidster van de huishouding verlangd. Aanpassing en oriëntatie was noodzakelijk wilde het gezin in de maatschappij bij de tijd willen blijven. De opzet was het bijbrengen aan de boerinnen van kennis en inzicht omtrent de woningbouw, woningindeling en inrichting, werkmethodes, voeding, apparatuur, hygiëne en daar door heen verweven de algemene vorming.
Ook een bewustere schoolkeuze voor de kinderen speelde een belangrijke rol. In deze periode daalde het aantal jongens dat geen verder dagonderwijs wilde volgen van 20% tot nog geen 4%. Het percentage jongens dat technisch onderwijs ging volgen steeg met 9% en het volgen van de MULO steeg met 4%. Bij de meisjes was in 1965 de verdeelsleutel als volgt, V.G.L.O. volgde 21%; de huishoudschool volgde 37%; de M.U.L.O 32%, het V.H.M.O. kwam uit op 7% en slechts 3% volgde geen onderwijs meer.
Van de 467 agrarische bedrijven in 1958 in de Roerstreek neemt men aan dat 288 bedrijven na 1965 kunnen blijven voortbestaan. Hiervan beschikken 134 bedrijven over een auto en 156 bedrijven over een televisietoestel. Hieruit valt op te maken dat de agrarische bevolking gedurende de periode 1958 tot 1965 met de tijd meeging en was alles bijeengenomen het totaalbeeld niet ongunstig.
Bron: Rijkslandbouwconsulentschap voor Zuid Limburg; Provinciale Raad voor de Landbouwvoorlichting.
Foto: Rijkslandbouwconsulentschap.
De film ‘Oogstwerk in de Roerstreek’ is tijdens de reguliere openingstijden te zien in de TV hoek van het Roerstreekmuseum te St. Odiliënberg en duurt 25 minuten.
De leden van de vrijwillige brandweer zullen nog enige tijd wacht houden tot dat de hele brandstapel is uitgebrand. Ik zelf ben benieuwd of er de volgende schooldag een prijs voor de getoonde voederbiet voor me klaarligt!
In de Maas en Roerbode wordt op 12 november 1956 het volgende bericht geplaatst:
“Het St. Maartensfeest dat sinds mensenheugenis in Posterholt gevierd is, droeg ook dit jaar een luisterrijk karakter. Zaterdagmiddag verzamelde zich de jeugd met kleurige lampions van diverse makelij, met het onderwijzend personeel, bij de meisjesschool. Hier werden zij omstreeks zes uur door St. Maarten te paard afgehaald. In optocht onder muzikale begeleiding van de harmonie Wilhelmina en het trommelcorps Irene werd naar de Vlodropperweg getrokken, waar bij aankomst het traditionele St.Maartensvuur werd ontstoken. Nadat het vuur begon te doven, volgde nog een prachtig vuurwerk. Uit piëteit ten opzichte van Hongarije werd het bal, dat na het St. Maartensvuur zou volgen, afgelast. De organisatie was in handen van de brandweer.”
Bronnen: Wikipedia; Jeu Veelen; Jan van de Varst.
Foto: archief Beveren (bewerkt)
Een kleine
aanvulling/correctie in het verslag over het Sint Maartenfeest. Er staat dat de
meesters op de jongensschool bepaalde wie het mooiste "stuk" gemaakt had en
daardoor in de prijzen viel. Het waren niet de meesters maar leerlingen van de
nijverheidsopleiding in Posterholt welke daarvoor ingeschakeld werden. Per klas
waren dat twee leerlingen. Jeu Visschers, (hij functioneerde als voorzitter van
de vrijwillige brandweer in Posterholt) zorgde voor de prijzen en kocht drie
prijzen voor iedere klas in. Zelf ben ik ook de huizen op "De Donk" langs gegaan
met een fietskarretje. Bij de meeste mensen kreeg je dan snoep of b.v. een
dubbeltje, maar veelal een bos stro of een gebonden bos takken. Het stro en de
takken brachten wij dan naar de Sint Maartenshoop om deze zo groot mogelijk te
krijgen.
Jos van der Borgh
De bakkers van Posterholt
Bakker Wiel Demarteau naast de bakfiets voor de broodbezorging.
Van 1950-1970 telde Posterholt nog zes, zelfstandige ambachtelijke bakkers.
Bij ‘Gevaore’ aan de Boomstraat was
de bakkerij van Pierre Willems gevestigd. De ingang van de bakkerij bevond zich
achter de Sparwinkel. Deze bakkerszaak werd later overgenomen door bakker Bair
Stals.
Bakkerij Vosdellen was gevestigd in de Hoofdstraat tegenover de latere maalderij
van de gebroeders Verbeek. Iets verder aan de overzijde van de Hoofdstraat lag
de bakkerij van Sef Biermans. Op de Donk op de hoek Donckerstraat en
Burgemeester Geradtsstraat tegenover het kapelletje was de bakkerij van Frits
Schmitz gevestigd.
De tweede bakkerij op de Donk lag
aan de overzijde aan de Roermondseweg. In het begin van de 50er jaren was hier
de bakkerij van Sjaak Reynders gevestigd die nog met paard en bakkerswagen het
brood bezorgde. Sjaak had de bakkerij overgenomen van zijn vader Hubert.
Achter de voormalige VéGé winkel aan de Roermondseweg 20 was op de Donk de derde
bakkerij gevestigd van Jan Demarteau, naderhand overgenomen door zijn broer
Wiel.
Wiel Demarteau nam in 1956 de bakkerij van Sjaak Reynders over die vanwege
ziekte moest stoppen. De bakkerij aan de Roermondseweg 20 werd opgeheven en Sef
Demarteau begon er een VéGé winkel.
De ovens in deze bakkerijen werden in de 50er jaren nog met hout gestookt. Later
werd overgegaan op briketten en vanaf de 60er jaren op stookolie.
Hoe ging het bakken in het begin van de vorige eeuw?
In het begin van de vorige eeuw werd door de dorpsbewoners vaak het brood in de
oven van bakhuisjes (in de volksmond ‘bakkes’) gebakken. Bij een aantal
boerderijen stond, los van de boerderij vanwege brandgevaar, een uit baksteen
opgetrokken gebouwtje met een pannendak waarin zich een met hout gestookte oven
bevond.
De ovens van de meeste bakhuisjes werden één keer per week
opgestookt zodat de buurtbewoners er hun broden konden bakken. De oven werd
gevuld met takkenbossen (sjanse) en aangestoken. Nadat
de oven op temperatuur was, werd het restant van de houtskool uit de oven
geveegd en het deeg erin gelegd. Dit houtskool werd vaak opgehaald door
plaatselijke kleermakers die de strijkbout nog met houtskool vulden. Vaak bevond
zich in een bakhuisje een aparte ruimte om het brood te laten rijzen en de warme
as af te laten koelen.
Bij veel dorpen bevonden zich windmolens waar de boeren het graan lieten malen.
In Posterholt stonden twee windmolens, de witte en de zwarte graanmolen van de
familie Verbeek. Zowel de zwarte als de witte molen werden in januari 1945,
gelijktijdig met de neogotische
St.Matthiaskerk aan de Kerksteeg, door een ‘sprengkommando’ van de Duitsers
opgeblazen.
Na de WOII lieten de Posterse boeren het graan malen in de maalderij met
mechanische aandrijfkracht van de gebr. Verbeek (Sjang en
Sef Vannemeule).
De dorpsbewoners kochten het benodigde meel in de dorpswinkel en de huismoeders
kneedden thuis het deeg voor brood en vlaai.
De kinderen brachten dit ‘beslag’ naar de buurtbakker. Het ‘vlaaibeslag’ werd
meestal met seizoensvruchten (sjpies) of gedroogde vruchten (eufte) naar de
bakker gebracht.
Wanneer ‘greumelevlaai’ gebakken moest worden werd door de huismoeders meel met
echte boter en veel suiker tot ‘greumele’ gekneed. Vaak kwamen bij de bakker
veel minder greumele terecht dan oorspronkelijk aan de kinderen meegegeven,
omdat deze er onderweg van snoepten. De in onze streken bekende rijstevlaai werd
door de bakkers zelf gebakken.
Zoals alle bakkers in deze periode stonden ook de Posterse bakkers
’s-morgensvroeg om half vier in hun bakkerij en een twaalfurige werkdag was geen
uitzondering. In veel gevallen bestond het bakken van brood of vlaai alleen uit
het bakproces. Een aantal boeren lieten rogge tot meel malen, dit meel werd dan
door de maalderij bij de gewenste bakker bezorgd.
De boer ontving een aantal door de bakker gestempelde bonnen gerelateerd
aan de hoeveelheid aangeleverd roggemeel. Voor elke gestempelde bon kon een
roggebrood afgehaald worden waarbij alleen de bakkosten in rekening werden
gebracht.
Voor het bakken van brood, van door de huismoeders aangeleverd deeg, werd in de
vijftigerjaren slechts 40 cent berekend en voor het bakken van een bodem voor de
vlaai
50 cent. Veel verdienste hadden de bakkers dus niet. Ook de boeren die via de
maalderij roggemeel aangeleverd hadden betaalden voor het bakken van roggebrood
slechts 40 cent!
Zoals reeds aangegeven was het ook gebruikelijk dat vrouwen de deeg voor brood
en vlaaien inclusief de vruchten (sjpies) vooraf aanleverden, waardoor alleen
het bakproces kon worden doorberekend. In al deze gevallen stak er bij het
afhalen een stukje aangebrand karton uit het brood of vlaai. Hierop was de naam
van de klant vermeld. Bij deze Posterse bakkers was het dagelijkse aanbod van
brood, vlaai en taart minimaal. Speciale broden, vlaaien en taarten werden
alleen op bestelling geleverd. Naast zwartbrood (roggebrood) kon gekozen worden
uit volkoren- of witbrood. Het
was tot de 60er jaren gebruikelijk, dat de moeders eerst het brood zegenden door
er een kruis overheen te maken alvorens het brood aan te snijden.
De drukste periode voor de bakkers was de week vóór de zomer- en winterkermis.
De winterkermis viel in Posterholt
in de derde week van februari en de zomerkermis in de eerste week van september.
Bakkers kregen vooraf aan de kermisdagen vaak hulp van collega’s uit de naburige
dorpen. De voorbereidingen begonnen reeds op donderdagmorgen en duurden tot de
zaterdagmiddag waarbij men zich slechts enkele korte rustpauzes gunde. Op de
binnenplaatsen stonden vaak enkele honderden lege kommen van aangeleverde ‘sjpies’
voor de vlaaien. De inwoners
van de buitengebieden zoals de Holst en Varsj lieten meestal hun schoolgaande
kinderen de kermisvlaaien na schooltijd afhalen.
Bij grotere aantallen werd een houten ladder gebruikt. Hierop lagen de vlaaien,
afgedekt met geruite vaatdoeken.
Niet altijd werd bij het afhalen contant betaald. Veel
boeren en gezinnen rekenden achteraf af. Bij de bakkers lag op de toonbank een
dik boek waarin per klant de achterstallige betalingen precies werden
bijgehouden.
Bakkers-prijslijst uit de 50er jaren:
Een aantal Posterse bakkers gingen venten met paard
en wagen
zoals Sjaak Reynders.
Later werd het brood bezorgd
met een bakfiets of auto, vol
met wit of bruin tarwebrood,
roggebrood en beschuit. Al
deze Posterse bakkerijen zijn inmiddels uit het dorpsbeeld verdwenen. In 2016
sloot bakker Huub Stals als laatste zijn bakkerij aan de Irenelaan.
Vanaf het eind van de 60er jaren haalt de consument het merendeel van het brood
bij de plaatselijke supermarkt. Bij deze supermarkten
zijn tegenwoordig vele soorten brood en broodjes verkrijgbaar in vele varianten
en eigen benamingen. Ook per streek of provincie zijn
er variaties.
Bronnen: Tiny Koster-Korsten (Linne), Tonny Classen-Demarteau en Jacq van der
Varst.
Foto: Tonny Classen-Demarteau
In
de dorpsfilms ‘Postert in juni 1959’ en ‘Posterholt anno 1968’ zijn opnames te
zien van bakker Bair Stals en van Sef Demarteau tijdens het bezorgen van brood.
Verder beelden welke in de bakkerij van Frits Schmitz werden opgenomen.
De dvd’s zijn verkrijgbaar in het Roerstreekmuseum te St.Odiliënberg.
De dorpsfilms van
Posterholt uit 1959 en 1968.
In het
voorjaar van 1959 heeft het bestuur van gymnastiekvereniging Eendracht aan het
bedrijf “Klank-Film Enschede” opdracht gegeven om tijdens
de zomermaanden een dorpsfilm op te nemen van Posterholt. Hiermede beantwoordde
het bestuur een eerder ontvangen brief van de zakenman/cineast Johan Adolfs die
voorstelde om met de opbrengst, door vertoning van de dorpsfilm tijdens de
wintermaanden, de clubkas ‘extra te spekken’. Ook harmonie Wilhelmina had een
brief ontvangen doch had schijnbaar niet gereageerd. Daarom werd de
gymnastiekvereniging benaderd. Na de tweede wereldoorlog was het voor veel
verenigingen zoals harmonieën en fanfares moeilijk om aan voldoende inkomsten te
geraken voor de aanschaf van bijvoorbeeld nieuwe instrumenten.
De uit
Enschede afkomstige zakenman en cineast Johan Adolfs (1917-1977) heeft op deze
behoefte handig ingespeeld. Hij is bekend geworden door zijn talrijke
registraties van het dorpsleven in Nederland. Het doel was om een zo volledig
mogelijk beeld te geven van het alledaagse dorpsleven, compleet met zoveel
mogelijk portretten van inwoners om naderhand een maximaal aantal bezoekers in
de filmvoorstellingen te krijgen.
Wie was
Johan Adolfs?
We
moeten dan in de tijd terug naar 1943. Johan Adolfs is dan 26 jaar oud en werkte
in de tabaksgroothandel van zijn vader. Naar hij in een later interview vertelde
met veel tegenzin, ook hij wilde een eigen bedrijf. In Enschede ging een bedrijf
in elektrotechnische apparaten failliet. In dit bedrijf lagen duizenden
geluidsdragers in voorraad in de vorm van
vinyl schijven, dus nog zonder geluid. Hij kocht deze geluidsdragers voor een
habbekrats en richtte zijn eerste bedrijf op onder de naam “Klankarchief”. Hij
kocht verder een geluidswagen en professionele apparatuur om geluid op te nemen
en op de vinylschijven te persen. Zijn klanten waren muziek- en
zangverenigingen.
Van 1947
tot 1949 vonden de politionele acties in Nederlands-Indië plaats. Tussen het
thuisfront en de soldaten in Nederlands-Indië was alleen communicatie door
middel van briefwisseling mogelijk.
Voor
Johan Adolfs was dit een buitenkansje. Familieleden konden via zijn bedrijf een
gesproken brief op grammofoonplaat naar de soldaten sturen. In 1949 keerden de
soldaten terug en Adolfs moest iets nieuws verzinnen omdat zijn inkomsten sterk
terugliepen. Hij kwam in contact met de secretaris van de Nederlandse Federatie
van Harmonie- en Muziekgezelschappen. Deze stelde voor om het gemis aan
inkomsten van zijn bedrijf Klankarchief op de vangen door dorpsfilms te gaan
maken. Na een geslaagde proefopname in de plaats Losser ging hij van start met
zijn 2e bedrijf “Klank-Film
Enschede” en in 1950 start hij de operatie “Filmactie”, iedereen in Nederland op
de film! Zijn vrouw schreef per provincie verenigingen aan in plaatsen tussen de
1.200 en 10.000 inwoners met het voorstel om door middel van een dorpsfilm geld
te genereren voor de clubkas.
Zo
ontvingen tussen 1950 en 1970 ook een aantal Midden-Limburgse verenigingen van
haar een brief met de vraag deel te nemen aan het project “Filmactie”. In Linne
(1956 en 1959), Herten (1958), Posterholt (1959 en 1968), Montfort (1962),
Melick (1967) en Herkenbosch (1970) werd door een vereniging positief op deze
uitnodiging gereageerd en gaven opdracht voor het opnemen van een dorpsfilm. Eén
van de voorwaarden om aan deze actie te kunnen deelnemen was het aanwijzen van
een contactpersoon.
Adolfs
wilde slechts met één persoon van de betreffende vereniging communiceren. Deze
contactpersoon moest zorgen voor plaatsing van een voorgedrukt persartikel (in
Midden-Limburg dus de Maas en Roerbode), het huis-aan-huis verspreiden van de
toegestuurde filmkrant, het aanbrengen van een groot aantal raamposters, het
organiseren van een optocht op de opnamedag en het begeleiden van de cameraman.
Adolfs vermeldde in de huis-aan-huis verspreidde filmkrant: "De
plaatselijke film is geen kunstzinnige filmische documentaire over de plaats,
doch een gezellige film, met jong en oud als 'filmsterren’. De garantie wordt
gegeven dat men de toegangsprijs terug ontvangt wanneer er niet hartelijk wordt
gelachen".
De
opnames vonden in de zomermaanden plaats bij voldoende licht en de
filmvoorstellingen later tijdens de wintermaanden. Iedereen wilde zichzelf en
mede dorpsbewoners natuurlijk in de film terugzien. In die tijd was dit alleen
weggelegd voor filmsterren!Voor de filmopnames zelf gold een strak schema om
deze op één dag af te kunnen ronden. De opnames begonnen ’s-morgens vroeg bij en
in het gemeentehuis, daarna volgden de lagere jongensschool, de lagere
meisjesschool en de kleuterschool. Een geluidswagen reed door de straten en
moest ervoor zorgen zoveel mogelijk (nieuwsgierige) bewoners naar buiten te
lokken zodat zij gefilmd konden worden.
De
cameraman stond op een plank die aan de voorzijde op de bumper van de opnamebus
was bevestigd. Daarna volgenden een aantal karakteristieke doorkijkjes en
plaatjes in het dorp. Tegen betaling werden ook reclame-opnames gemaakt bij
diverse middenstanders of bedrijven. ’s-Middags
volgden de opnames van demonstraties van de verschillende verenigingen.
Door de
contactpersoon was tijdens de avonduren een optocht georganiseerd waaraan bijna
alle verenigingen van het dorp deelnamen. Op deze manier werden tussen 1950 en
1970 in Nederland ca. 1500 dorpsfilms opgenomen, die achteraf van grote
cultuurhistorische waarde blijken te zijn. De ontwikkeling van het
plattelandsleven in de naoorlogse jaren werd op deze manier ongewild op een
voortreffelijke manier weergegeven.
In 2002
ontving ik van de erven Adolfs een overzicht van alle in Nederland opgenomen
dorpsfilms waarvan 8 stuks in Roerstreekgemeenten. De dorpsfilms van Melick,
Herkenbosch en de dorpsfilm uit 1968 over Posterholt waren via schenking
terechtgekomen in het Roerstreekmuseum. Inmiddels was de cultuurhistorische
waarde van deze dorpsfilms ook bekend bij het LifVa, een onderdeel van het
Limburgs Museum te Venlo. Van hun kwam bij het Roerstreekmuseum de vraag of de
drie films in bruikleen konden worden gegeven en, indien mogelijk, ook naderhand
de overige films wanneer deze alsnog gevonden zouden worden. In Venlo werd een
speciale ruimte gebouwd voor een geconditioneerde opslag van films (celluloid)
omdat na verloop van tijd de beeldkwaliteit bij foutieve opslag sterk
terugloopt. Waar waren de overige 5 films gebleven? Een aantal verenigingen die
opdracht hadden gegeven voor de opnames waren inmiddels opgeheven. Na veel
navraag en zoeken bij verenigingen in de Roerstreekgemeenten zijn na 13 jaar
alle films teruggevonden. De laatste twee dorpsfilms over Linne werden enkele
maanden geleden door mij teruggevonden en worden momenteel, februari 2016,
gedigitaliseerd en bewerkt, de uitgave hiervan wordt eind 2016 verwacht. De
rechten van verspreiding van deze dorpsfilms zijn in het bezit gekomen van de
heemkundevereniging Roerstreek. De geconditioneerde opslag van de originele
filmrollen vindt plaats bij de stichting Limburgs Film- en Videoarchief (LifVa)
te Venlo. Dvd’s van de uitgebrachte dorpsfilms zijn verkrijgbaar bij de
heemkundevereniging Roerstreek en kunnen via hun website ‘heemkundevereniging
Roerstreek’ besteld worden, zie in het hoofdmenu
“(Dorps)-films op dvd” waarna ze
worden toegestuurd.
Bron: archief Paul Cuijpers
Foto: uit de dorpsfilm ‘Postert
in juni 1959’
De geschiedenis van “De Kloes” aan de grens bij Haaren en omgeving.
(door Paul Cuijpers)
In vorige artikelen worden wetenswaardigheden aangehaald uit de periode 1955-1970 in Postert.
Voor dit artikel over de Sint Jans Kluis gaan we echter ver terug in de tijd.
“Sint Jans-Kluis” ligt aan de Duits-Nederlandse grens aan de rand van Neu-Haaren bij Waldfeucht, in de volksmond “De Kloes” genoemd.
De oorsprong van deze naam ligt in het feit, dat in vroegere tijden een kluizenaar hier zijn kluizenaarswoning (kluis) had.
Het huidige gebouw werd in de 17e of 18e eeuw gebouwd
Momenteel is er het “Café zur Klus” aan de Kluserweg gevestigd. Op zonnige dagen bevolkt door tientallen fietsers uit Nederland en Duitsland die “De Kloes” als rustplaats op hun fietsroute (of eindbestemming) beschouwen om er ‘Kaffee und Kuchen’ te bestellen.
Het café is gedeeltelijk in een halfronde aanbouw, de vroegere de kapel, gevestigd. De markante oeroude kastanjeboom naast het gebouw is het kenmerk van “De Kloes”.
Door de vele vondsten is het gebied van “de achterste Varsj” waar “De Kloes” aan grenst voor amateurgeologen van de heemkundevereniging Roerstreek (HVR) een zeer interessant gebied geweest.
Amateurgeoloog Huub Schmitz heeft er sinds zijn vroege jeugd zeer veel vondsten gedaan. In het jaarboek van de heemkundevereniging Roerstreek (HVR) nr.41 van 2009 heeft hij van blz. 19-31 zeer uitvoerig bericht over Sint Jans Kluis en de archeologische vondsten in de omgeving hiervan.
Bodemvondsten tonen aan dat dit gebied al door de Eburonen, (4000 v. Chr.) bewoond werd. Bij opgravingen door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek met hulp van leden van de HVR werden graven uit de Late IJzertijd (250-350 v.Chr.), de Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen gevonden. Merovingische graven (7e en 8e eeuw n.Chr.) hadden de overhand waarbij het meest prominente grafveld werd gevonden in de buurt van Sint Jans Kluis. Door het gebied en langs de Kluis heeft een Romeinse weg gelopen van Romeins Jülich tot de villa van Maasbracht. Misschien dat er door toekomstige archeologische vondsten aan zowel de Duitse als Nederlandse zijde nog meer duidelijkheid ontstaat over de bewoning van dit voor archeologen interessante Nederlands-Duitse grensgebied met als middelpunt “De Kloes”.
De Sint Janskapel bestaat vermoedelijk al vanaf de 8e eeuw, de periode dat Bonifatius met Ierse monniken het Christendom in onze streek kwam prediken. Een relatie met gestichte abdij in Sint Odiliënberg is dus meer dan waarschijnlijk.
Sinds 1328 is de kapel een bekend bedevaartsoord Dat de kapel naar Johannes de Doper als patroonheilige werd vernoemd laat vermoeden, dat deze kapel een grote rol als doopkapel heeft gespeeld in de kerstening van onze regio.
Men kon in deze periode in de kapel biechten, boetedoening doen of door werkzaamheden of schenkingen de zogenaamde ‘aflaten’ kwijtschelding verdienen van tijdelijke straffen voor gepleegde zonden. Ook werden in de middeleeuwen op feestdagen bij ‘de Kloes’ allerlei festiviteiten gehouden zoals markten met het optreden van marskramers, goochelaars, troubadours etc.
De secretaris Constantijn Huijgens Jr. van stadhouder Willem III heeft in zijn verslag tijdens een veldtocht in 1675 genoteerd, dat in de buurt van Sint Jans Cluijs, of Capelle te Annedaele geheten, gebivakkeerd werd. Hij heeft zelf de kapel met het kleine klokkentorentje bezocht en getekend.
Het gebied was indertijd eigendom van de adellijke familie Van den Bergh, nazaten van Maria, de oudste zus van Willem van Oranje.
In 1804 diende de kapel als parochiekerk maar bleek na korte tijd toch te klein. Er werd in Haaren een nieuwe kerk gebouwd die in 1824 werd ingezegend. Na 1824 werd de ‘oude Kloes’ verkocht aan baron de Liedel de Well, eigenaar van kasteel Annadael. Het kreeg een agrarische bestemming. Het was een soort gesloten boerderij in carrévorm met open binnenplaats. De ruimte waar de oude kapel gevestigd was werd als
schuur gebruikt.
Jaarlijks vindt er tijdens het naamfeest van Sint Jan op 24 juni een processie plaats naar het kleine aangebouwde kapelletje met onder de grote kastanjeboom een heilige mis in de open lucht.
Momenteel is “De Kloes” een veel bezocht rustpunt op de diverse toeristische fiets- en wandelroutes in het Selfkantgebied.
Bron: “De Sint Jans-Kluis” door Huub Schmitz, jaarboek 41 (2009) van de heemkundevereniging Roerstreek.
Foto: Huub Schmitz
De bloeiperiode van Handbalclub Posterholt 1950-1970.
De bloeiperiode van handbalclub Posterholt loopt parallel met de bloeiperiode van de N.V. Textielfabriek Posterholt.
(Zie ook artikel: “N.V. Textielfabriek Posterholt”). Is dit toeval? Ik denk van niet.
De handbalclub wordt op 1 augustus 1950 opgericht door werknemers van deze textielfabriek.
Het bestuur wordt gevormd door de HH. G.Heemels (voorzitter), A.Waegemans (secretaris-penningmeester), P. Rieken en Mej. L. Meyers. De textielfabriek fungeert in volgende jaren als locatie waar zeer veel overleg tussen de bestuursleden onderling plaatsvindt.
Het aantal leden van deze zeer succesvolle vereniging stijgt van 24 dames in het jaar 1950 tot 186 dames en heren in het jaar 1965.
In iets meer dan 20 jaar worden liefst 120 kampioenschappen behaald!
Zowel de N.V. Textielfabriek Posterholt als de handbalclub H.C. Posterholt hebben beide in deze periode de naam Posterholt zowel nationaal als internationaal stevig op de kaart gezet.
Vanwege de kampioenschappen en deelname aan nationale en internationale toernooien vragen toeschouwers regelmatig aan de spelers/speelsters: “waar ligt dat Posterholt?”. De vereniging heeft door haar prestaties veel krediet opgebouwd bij zowel de Posterse bevolking en de lokale overheid en krijgt, indien gevraagd, steeds alle medewerking. Zo ook bij het organiseren van het grote Roerstreek-Cup toernooi. Tijdens dit jaarlijks terukerende toernooi op de laatste zondag van augustus worden rond de 100 wedstrijden gespeeld, vaak met meer dan 70 teams binnen een tijdsbestek van 7 uur! Een dergelijk groot evenement kan alleen georganiseerd worden met medewerking van de gehele Posterse gemeenschap.
Burgemeester Heemskerk en later burgemeester Van Heur ontvangen op het gemeentehuis regelmatig buitenlandse gasten tijdens de vele sportuitwisselingen. Zoals vermeld is H.C. Posterholt is een graag geziene gast tijdens de vele nationale en internationale tournooien.
De lijst van plaatsen in het toenmalige West-Duitsland waar de diverse teams worden uitgenodigd is groot. Er zijn kontakten met verenigingen in Frankfurt, Stuttgart, Gummersbach, Krefeld, West-Berlijn, Erkelenz, Wangen, Düsseldorf, Leverkusen etc.
Voor de meeste sportuitwisselingen met buitenlandse teams worden meerdere dagen uitgetrokken. Naast de wedstijden zijn de vaste onderdelen: het onderbrengen bij de gastgezinnen, een ontvangst in het gemeentehuis, een tourrit door Zuid-Limburg en een afscheidsavond ‘bie Sjengske’ in de Julianazaal, het clublokaal van de vereniging.
In het midden van de 60er jaren beschikt de handbalclub over 12 teams. Een groot compliment aan het inmiddels 9-koppig bestuur dat over veel organisatietalent beschikt om de 12 teams in competitieverband en op de vele toernooien te kunnen laten handballen.
Elk team heeft naast trainingsfaciliteiten een trainer , een teambegeleider, een scheidsrechter en degene die het vervoer naar de uitwedstrijden regelt nodig. Dit zijn enkele tientallen vrijwilligers die gevonden moeten worden binnen de vereniging!
Voor deelname aan buitenlandse toernooien en kampioenswedstrijden wordt gebruik gemaakt van de plaatselijke busonderneming Göbbels en voor de tweewekelijkse uitwedstijden van taxibedrijf Geelen uit Melick.
De uitwedstrijden voor het 1e damesteam bestrijkt geheel Nederland en voor het 1e herenteam Zuid-Nederland.
We gaan terug naar het jaar 1950. In dit oprichtingsjaar sluiten zich 24 dames aan en beginnen aan de wekelijkse training onder leiding van de heer Royakkers. Van 1950 tot 1971 wordt 11-handbal gespeeld, de meest succesvolle periode van de dames en na 1959 ook van de heren.
In de beginperiode begint de dames training tweemaal per maand één uur eerder om de dames de gelegenheid te geven het met de zeis gemaaide gras van het voetbalterrein naast de textielfabriek te verwijderen. Als tenue wordt gekozen de kleur wit voor de blouse en rood voor de broekrok. Het sporttenue wordt in 1950 door de dames zelf gemaakt. In het begin leidt dit wel tot enig kleurverschil.
De heer Metsemakers uit Roermond verzorgt na een half jaar de trainingen en met succes.
In 1952 wordt het allereerste kampioenschap behaald en er wordt dit jaar met twee damesteams gespeeld.
In 1953 wordt de dames-jeugdafdeling opgericht en stijgt het aantal damesleden tot 68. Het eerste damesteam behaalt in 1953 weer het kampioenschap.
In de herfst van 1959 wordt gestart met de zaalhandbalcompetitie, dus 7-handbal, dat op termijn het 11-handbal op het grote veld zal gaan vervangen.
Op 1 oktober 1959 wordt de herenafdeling opgericht en 18 heren worden als lid genoteerd, het ledenaantal stijgt tot 112.
Het zou te ver gaan om verder alle kampioenschappen te vermelden, wel de belangrijkste en dat zijn er vele!
In 1961, 2 jaar na de oprichting, wordt het 1e herenteam al kampioen in de districts 1e klasse.
Het dames-juniorenteam wordt 2e tijdens de nationale kampioenschappen in Den Haag. Ook de heren-junioren doen het goed en worden Limburgs kampioen.
Het jaar 1962 wordt een belangrijk jaar in de clubgeschiedenis. Het dames-junioren team wordt Nederlands kampioen veldhandbal.
Burgemeester Heemskerk ontvangt het kampioensteam met trainer Schmeits in het gemeentehuis, er zullen nog vele ontvangsten volgen.
De zaalhandbalcompetitie wordt afgesloten met 5 kampioenschappen. Dit zijn het 2e, 4e en 5e damesteam en in de veldhandbalcompetitie het 1e en 2e herenteam met promotie.
In 1964 wordt in Hilversum het dames-juniorenteam in de zaal weer landskampioen. De heren-junioren behalen het Zuid-Nederlands kampioenschap en worden tijdens de nationale kampioenschappen 4e.
Ook worden de dames-junioren Nederlands veldhandbalkampioen terwijl de heren-junioren in Den Bosch weer een 4e plaats behalen.
Het betekent de kracht van de jeugdteams uit Posterholt met zijn ca. 3200 inwoners. Er zijn zowel bij de dames als heren slechts
12-14 junioren in de leeftijd van 15-18 jaar beschikbaar. Dit maakt de prestaties van deze Posterse junioren zeer uitzonderlijk omdat hun tegenstanders in de meeste gevallen uit veel meer leden in deze leeftijdscategorie kunnen putten.
Trainer Hunsdorfer blijkt in staat te zijn de voordelen van elke speelster en speler (lengte, snelheid, schotkracht etc.) in teamverband maximaal tot hun recht te laten komen. Zij vertegenwoordigden het Limburgse handbal tijdens de nationale junioren-kampioenschappen maximaal.
Het Limburgse handbal met Swift Roermond bij de dames en Sittardia uit Sittard en Blauw-Wit uit Neerbeek bij de heren is in Nederland gedurende deze periode trouwens toonaangevend.
In 1965 worden de dames junioren 2e tijdens de nationale kampioenschappen. De heren-junioren worden zowel op het veld als in de zaal Limburgs kampioen.
In 1966 worden zij 4e tijdens de nationale kampioenschappen.
De heren-senioren worden in dit jaar kampioen en zijn nu naast Sittardia de tweede Limburgse ploeg in de landelijke overgangsklasse.
Zoals gebruikelijk bij het behalen van landskampioenschappen en speciale overwinningen worden door harmonie en trommelcorps spelers of speelsters vanaf het buurtschap Donk bij de ‘Sjtoum’ afgehaald. Onder grote belangstelling gaat de stoet dan naar het clublokaal ‘bie Sjengske’.
De dames winnen in 1966 voor de 3e keer in successie de Roerstreek-Cup die nu voorgoed in de prijzenkast kan worden tentoongesteld.
Pastoor Rijcken is gaarne bereid voor 1967 een nieuwe beker ter beschikking te stellen.
In 1967 wordt met 48 personen een 5-daags tegenbezoek aan DJK Westen uit West-Berlijn gebracht, DJK Westen verbleef in 1965 enkele dagen bij de Posterse handbalfamilie.
De dames-senioren, in 1950 gestart in de laagste districtsklasse, spelen in vanaf 1967 in de hoofdklasse op 5 mei 1968 worden ze in Poeldijk landskampioen veldhandbal.
Er volgt, zoals gewoonlijk, weer een triomfale intocht met veel muziek. De stoet eindigt nu niet ‘bie Sjengske’ maar gaat verder door het dorp. Om dit kampioenschap te bereiken wordt in de voorafgaande wedstrijd, gesteund door 700 toeschouwers, Niloc Amsterdam met haar vele internationals in Posterholt verslagen. Trainer Jo Sonntag heeft de dames spel tactisch op de juiste wijze geïnstrueerd.
In 1969 wordt het 10-jarig jublileum van de herenafdeling gevierd en een heren-veteranen-team ingeschreven. Het ledenaantal leden komt nu uit op 242.
In 1971 wordt veldhandbal, het spel waar H.C. Posterholt de meeste successen behaalde, opgeheven. Men moet zich nu volledig richten op zaalhandbal. Voor zaalhandbal zijn in Posterholt geen goede trainingsfaciliteiten aanwezig.
Sinds 1959 wordt gebruik gemaakt van het gymnastiekzaaltje achter de kerk en een gymnastiekzaaltje in het naburige Karken.
Thuiswedstrijden vinden plaats in de sporthal te Roermond. Veel oud-speelsters en spelers die de handbalclub zo succesvol hebben gemaakt gaan vanwege leeftijd, verhuizing etc. de club verlaten. De jeugd wordt voor de zeer moeilijke taak gesteld deze gaten op te vullen en zich in de hoogste klassen te handhaven.
Dit blijkt achteraf teveel gevraagd en niet mogelijk. De generatie vóór hun is, zowel bij de dames als de heren, schijnbaar van een uitzonderlijke klasse geweest. Ze kregen, in tegenstelling tot hun jeugdige opvolgers, wel de tijd om al deze successen stap voor stap te behalen.
Veel oud speelsters en spelers zijn achteraf dankbaar deze succesvolle handbalperiode te hebben mogen meemaken. Niet alleen voor het mooie van de team-sport handbal maar ook door de vele reizen door Nederland en het buitenland met de hierbij opgedane ervaringen en sportieve contacten. Een oude-handballer zei: “af en toe leek de handbalclub wel een reisbureau”! We kunnen de handbalclub (bestuur) dankbaar zijn ons al die mogelijkheden gegeven te hebben”.
Anno 2015, 65 jaar na de oprichting, wordt in Posterholt nog steeds handbal gespeeld. Aan de competitie wordt deelgenomen met 1 jongens en 1 meisjesteam, 3 gemengde teams en 2 veteranenteams. Het zal het voor de jeugdteams bijna onmogelijk worden de in het verleden behaalde successen op termijn te evenaren.
In een verhoudingsgewijs kleine gemeenschap hebben we van 1950 tot 1970 te maken gehad met een uitzonderlijke, handbal minnende generatie, gesteund door een bijzonder actief bestuur.
Het motto: ‘succes stimuleert enorm’ was op deze handbalclub van toepassing.
Bron: “Feestgids bij de viering van het 25-jarig jubileum van H.C. Posterholt”
Foto: uit de dorpsfilm “Postert in 1959”, verkrijgbaar in het Roerstreekmuseum.
N.V. Textielfabriek Posterholt.
Degene die op internet op zoek gaat naar informatie over ‘Textielfabriek Posterholt’ treft de volgende tekst aan:
“De voormalige textielfabriek ‘Posterholt’ (Heinsbergerweg 65) is opgericht in 1932. Het oudste gebouw heeft stalen vensters. Aan de noordzijde bevindt zich een naoorlogse uitbreiding in beton. Bij de fabriek staat een huis met rieten dak, dat vermoedelijk als directeurswoning dienst heeft gedaan. De drie opzichterswoningen (Heinsbergerweg 67-71) dateren uit circa 1935.”
Deze tekst herinnert alleen aan het gebouw en gaat voorbij aan de ervaringen en herinneringen van enkele honderden oud-werknemers aan ‘ut fabriekske’, zoals de textielfabriek in de volksmond werd genoemd.
Voor dit artikel heb ik uitvoerig gebruik kunnen maken van het artikel dat Jeu Veelen in 2008 in het jaarboek van de Heemkundevereniging Roerstreek publiceerde. Onder de titel Haute couture uit Posterholt. Opkomst en neergang van een lokale textielindustrie (1913-1984) wordt daarin door de schrijver zeer uitgebreid ingegaan op de bewogen geschiedenis van deze textielfabriek die in eerste instantie door Duitse ondernemers werd opgezet. In zijn artikel beschrijft de auteur niet alleen het ontstaan in de periode tot en met de Tweede Wereldoorlog, maar gaat hij ook uitgebreid in op de bloeiperiode van deze fabriek die in 1947 verder ging onder de naam N.V. Textielfabriek Posterholt.
Een fabriek die voor de Posterse gemeenschap gedurende tientallen jaren voor veel werkgelegenheid heeft gezorgd. In de bloeiperiode in de 50er en 60er jaren van de vorige eeuw had de textielfabriek ca. 250 werknemers, het merendeel wonende te Posterholt. In de meeste huishoudens was wel iemand werkzaam bij de textielfabriek, vaak zelfs meerdere personen uit één gezin. Ook veel jonge vrouwen vonden er werk. Vrouwen werkzaam in een fabrieksmatige productieomgeving was in het begin van de jaren vijftig nog vrij ongewoon.
Dit artikel handelt over deze bloeiperiode. Als commercieel directeur werd Gaetano Palange aangesteld, van oorsprong een textieltechnicus en dessinateur uit Italië (Portici). Hij bezat een groot netwerk binnen de Europese textielbranche. Als procuratiehouder werd Bair Cox uit Roermond aangetrokken, voorheen werkzaam bij de Twentsche Bank, de huisbankier van de textielfabriek. De bedrijfsleiding berustte bij textieltechnicus Gerrit Rot. Onder hem ressorteerde de weverij, scheerderij, spoelerij, werkplaats, ponskaartenslagerij, leverkamer en controle-afdelingen.
De fabriek kreeg grote internationale bekendheid door de vervaardiging van zeer exclusieve stoffen naar ontwerp van Enrico Manassi en Monique L' Eplattenier, zijn latere vrouw. De fabriek bracht elk half jaar tot wel 150 nieuwe dessins op de markt!
Vóór de oorlog werden de hogere functies vooral door Duitsers bezet omdat er in Nederlands Limburg weinig vakmensen in de textielbranche te vinden waren. Daarom volgden veel werknemers na de oorlog de driejarige vakopleiding aan de textielschool te Eindhoven. Zodoende kon het bedrijf na verloop van tijd beschikken over voldoende geroutineerde vakmensen uit eigen regio. De wevers werkten in 3-ploegendienst wat extra inkomsten betekende. De fietsenstalling was op werkdagen gedurende 24 uur continue bezet. Op donkere dagen zag je tijdens de wisseling van de ploegendiensten (sjiegwissel) groepjes fietslampen tussen de bomen op de donkere, onverlichte Heinsbergerweg weg tussen ‘Sjuurkenshof’ en de fabriek. Op afstand waren de verlichte bogen van de glazen sheddakconstructie van de aanbouw uit 1938 zichtbaar. De ingang voor de wevers lag bij de binnenplaats met fietsenstalling aan de Heinsbergerweg.
Het kantoorpersoneel had een parkeerplaats aan de achterzijde van de fabriek met een eigen zij-ingang. Aan de achterzijde van de fabriek bevond zich ook de garage waar Pierre Meijers zijn vrachtwagen stalde waarmee hij dagelijks zijn twee transporten met rollen stof naar Roermond bracht voor verder transport per spoor. Aan de achterzijde van de fabriek bevond zich sinds 1939 ook de garage van de bedrijfs- en vrijwillige brandweer. Aanvankelijk waren alle brandweerlieden werknemers van de textielfabriek. Er was geen busverbinding naar het buurtschap Borg waar de fabriek gevestigd was. Daarom had Pierre Meijers ook de taak elke morgen en namiddag kantoorpersoneel dat in de omgeving van Roermond woonde op te halen en weer naar huis te brengen.
In deze periode werd op de jacquard-weefgetouwen jaarlijks meer van één miljoen meter doek geweven. Geëxporteerd werd naar Duitsland, Italië, Frankrijk, Engeland, Zuid-Afrika, Nieuw Zeeland, Canada en de Verenigde Staten. De stoffen werden voornamelijk geweven van natuurzijde en later in toenemende mate van kunstzijde, katoen en synthetische garens. De eindafwerking van het geweven doek (finishing) gebeurde voornamelijk in Almelo bij Palthe N.V. en in Tilburg bij De Regenboog N.V.
Wat de meeste bezoekers is bijgebleven is het enorme lawaai van de weefgetouwen zodra de deur naar de weverij geopend werd. Achteraf valt het op dat geen enkele/ weinig wevers gehoorbescherming droegen wat tegenwoordig voorschrift zou zijn.
Jeu Visschers was in deze periode verantwoordelijk voor de wekelijkse uitbetaling van de lonen. Hierin waren de ploegentoeslagen en eventuele premies verrekend. Op vrijdag stonden aan het einde van de ploegendiensten een lange rij werknemers in het kantoor om het papieren loonzakje gevuld met guldens in ontvangst te nemen.
De textielfabriek vervulde binnen de Posterse gemeenschap ook een sociale functie. Zo werd bijvoorbeeld in 1950 door werknemers de (dames)handbalclub Posterholt (HCP) opgericht. Als speelveld voor het toenmalige 11-handbal kon gebruik worden gemaakt van het voetbalveld naast de textielfabriek met kleedruimte in de fabriek. Als financiële ondersteuning kreeg de handbalclub restanten en afgekeurd stof die verkocht konden worden. Zo liepen plaatselijk dames regelmatig in jurken of pakjes die, toentertijd, ook dames op gala-avonden in New York niet zouden misstaan. Verder werd jaarlijks een bedrijfsfeest en voor de kleintjes een St. Nicolaasfeest gegeven.
In het genoemde jaarboekartikel maakt Jeu Veelen ook uitvoerig melding van de economische en politieke ontwikkelingen die uiteindelijk tot de neergang van het bedrijf moesten lijden.
Door de snelle veranderingen in modetrends vanaf eind van de zestiger jaren veranderde de vraag naar exclusieve modestoffen. Derhalve werd meerdere malen overgeschakeld naar andere stoffen. Door de opkomst van de textielproductie in de lage loonlanden werd de afzet van deze stoffen prijstechnisch steeds moeilijker. Bijkomend nadeel was dat de productie op de verouderde weefmachines erg arbeidsintensief en dus te duur werd. Nadat steeds meer personeel was afgebouwd werd in 1983 faillissement aangevraagd. Het eens zo kenmerkende fabrieksgebouw in buurtschap ‘Borg’ met zijn hoge schoorsteen is inmiddels verdwenen. Resteert de herinnering aan een textielbranche die bijna geheel uit ons land is verdwenen.
Bron: Jeu Veelen, Haute couture uit Posterholt. Opkomst en neergang van een lokale textielindustrie (1913-1984) in: Jaarboek Roerstreek 40 (2008), 105-123 (jaarboek verkrijgbaar bij het Roerstreekmuseum.)
Foto: heemkundevereniging Roerstreek
In het jaar van de mijnen: Postert
en de mijnindustrie.
Het jaar 2015 is uitgeroepen tot ‘het jaar van
de mijnen’. Het lijkt mij een goed moment om even stil te staan bij de invloed
welke de diverse Limburgse ( en later ook Duitse) mijnen op de Posterse
gemeenschap hebben gehad.
Voor de goede orde ga ik uit van de periode van
ná 1945. Nederland had zwaar geleden onder het oorlogsgeweld en moest opnieuw
opgebouwd worden. Direct na de oorlog is de bijdrage van onze Limburgse
mijnwerkers aan de Nederlandse economie enorm groot geweest. Deze bijdrage is
echter door de Nederlandse overheid nooit als zodanig gewaardeerd geworden.
De Staatmijnen rekruteerden direct na de oorlog
tot Midden-Limburg mijnwerkers. Er was nog veel werkeloosheid en de Staatsmijnen
betaalden in verhouding tot de lokale industrieën een veel beter loon of salaris
met goede secundaire voorwaarden. Daar stond tegenover dat er gemiddeld veel
harder gewerkt moest worden, vooral ondergronds, waarbij de opzichters vaak
‘slavendrijvers’ werden genoemd. Deze opzichters werden voor een groot gedeelte
beloond voor de prestaties van de ondergrondse mijnwerkers! De betere beloning
had voor vele ondergrondse mijnwerkers ook nadelen. Er werd vaak onder
erbarmelijke toestanden gewerkt en velen stierven aan de gevolgen van
ondergrondse ongelukken of werden op latere leeftijd slachtoffer van
silicose of asbest.
Posterholt telde in de periode tot 1969
tientallen mijnwerkers. Bij de opstapplaatsen werden ze door
bussen van busbedrijf Göbbels uit Posterholt opgehaald en afgezet. Het reizen
meegerekend waren ze meestal voor een ‘sjieg’ twaalf uur van huis. Zo werd er
achter het kapelletje bij ‘Gevaeren’ (nu
rotonde) een bushuisje voor de mijnwerkers gebouwd. De meeste mijnwerkers uit
Posterholt werkten op de Staatsmijn Maurits in Lutterade, toentertijd de
modernste mijn in Europa.
Veel mijnwerkers waren aangesloten bij de
plaatselijke mijnwerkersbond. Bij speciale gelegenheden trokken ze in optochten
mee in hun werkkleding met helm en de koperen mijnwerkerslamp in de hand.
Een aantal Posterse jongeren gingen na een
technisch vak geleerd te hebben op de ‘ambachtsschool’ in Roermond (na 1968 de
LTS) naar de OVS, de Ondergrondse Vakschool te Lutterade.
De
opleidingsmogelijkheden hier waren legio. Als 14-jarige kon je je aanmelden voor
de OVS en kreeg meteen elke week loon mee naar huis.
Het tweede jaar stond in het teken van werken, zwaarder werk dan in het eerste
jaar werd gedaan. Met 16 jaar gingen de leerlingen voor het eerst de leermijn in
om meer praktische ervaring op te doen. De eerste keer met de lift naar beneden
was voor velen een angstig moment.
Bij gelegenheid van 50 jaar Staatsmijnen werd in
1952 bekendgemaakt dat een vijfde Staatsmijn zou worden bijgebouwd. De bouw
hiervan startte in 1954 in Herkenbosch in het tegenwoordige Nationaalpark De
Meinweg.
Al rond 1900 werden
in dit gebied proefboringen verricht op het Wolfsplateau. Hier bevinden zich
meerdere breuklijnen. In een breuklijn zijn de kolenlagen het beste te bereiken.
De bovenste kolenlaag bevindt zich hier op ca. 480 meter diepte. Dit in
vergelijking met de Grote Slenk waar de kolenlagen op ca. 1500 meter diepte
liggen en niet economisch te exploiteren. Zo startte de Beatrixmijn in 1954 met
de bouw en het boren van twee schachten met bijbehorende gebouwen. De
economische verwachtingen voor de dorpen in de Roerstreek waren hoog gespannen.
Er zou zelfs een mijnwerkersdorp in het Meinweggebied worden gebouwd met de naam
Berkenrode. In Posterholt werd erop gerekend dat het aantal inwoners met
300-400 personen zou toenemen. Omdat de streek zelf onvoldoende
mijnwerkers zou kunnen leveren, werd een goede wegaansluiting met Zuid-Limburg
gerealiseerd. Na de oorlog eindigde de weg van Posterholt
in zuidelijke richting naar Maria-Hoop en Koningsbosch nog in een zandpad.
In
het midden van de jaren 50 werd begonnen met de aanleg van een verharde weg op
de Annendaal tussen Koningsbosch en Posterholt. Bij ‘Gevaeren’ werd het
kapelletje gesloopt en een rotonde aangelegd. Er kwam een nieuw gemeentehuis,
Groene Kruisgebouw en de kerk werd uitgebreid met een groot aantal zitplaatsen
en een toren.
In 1958 diende de kolencrisis zich aan waarbij
de vraag naar steenkolen uit Limburg sterk afnam door goedkope importkolen, olie
en aardgas. In deze periode werd duidelijk dat het winnen van grondstoffen in
andere landen veel gemakkelijker ging en Nederland op lange termijn niet meer
zou kunnen mee concurreren.
In 1962 werd de bouw van de Beatrixmijn met onmiddellijke ingang stilgelegd. Men
had toen een diepte van 710 meter bereikt. De schachten werden afgedekt met
betonnen deksels voor een eventuele toekomstige winning. DSM bezit nog steeds
deze concessie.
Minister van Economische Zaken Den Uyl
presenteerde op 17 december 1965 een plan om de kolenproductie langzaam af te
bouwen en voor vervangende werkgelegenheid te zorgen.
De mijnbouw die jarenlang een grote rol
had gespeeld in de levens van veel Posterse gezinnen verdween voorgoed. In 1974
werd de laatste mijn in Limburg gesloten.
Bron: Wikipedia; “De Breuklijn”; foto: archief M.P. Cuijpers
.
(door Paul Cuijpers)
Op 24 mei 1853 arriveerden op een huifkar 3 zusters van de sociëteit van Ursulinen uit Venray in Posterholt. Dit op verzoek van pastoor Verhaegh die in 1851 als parochieherder in Posterholt was aangesteld. Eén van zijn idealen was het stichten van een meisjesschool. Hiervoor had hij contact opgenomen met de pastoor uit het Belgische Tildonk. De stichting ‘De heilige pastoor van Tildonk’ had rond 1850 een aantal Ursulinenkloosters opgericht. Het resultaat van dit gesprek en het feit dat in Posterholt een dokters- of apothekerswoning was vrijgekomen leidde tot de eerste vestiging van de zusters. Overste Mère Louise, Mère Alphonse en Soeur Suzanne starten in één van de ruimtes van dit huis een meisjesschool. Een maand later was de officiële opening voor:
‘JONGEJUFFROUWEN
UIT DEN GEGEOEDEN STAND’. Een prospectus uit deze tijd
vermeldde het volgende:
“KOSTSCHOOL
VOOR JONGE JUFFROUWEN onder leiding van Religieuzen Ursulinen te Posterholt bij
Roermond (Limburg)”.
Verder vermeldde de tekst:
“De
Religieuzen dezer inrichting trachten den Geest en het hart der jongen
juffrouwen door een grondig onderwijs en eene zorgvuldige opvoeding te vormen,
haar den Heiligen Godsdienst te doen kennen en beminnen en haar de liefde voor
deugd, vlijt en orde in te boezemen. De kostschool is ruim, aangenaam in een
buitengewoon gezonde luchtstreek gelegen en voorzien van een grooten tuin voor
de leerlingen. Het spreken der Fransche taal is voor allen verplichtend. Ook
wordt er bijzonder acht gegeven op lichaamshouding en wellevendheid. Zwakke en
ziekelijke kinderen worden met de teederste zorg omgeven. De jaarlijkse vacantie
begint half Augstus”.
Het aantal vakken dat toentertijd gegeven werd was vrij omvangrijk, de volgende vakken worden vermeld:
“Godsdienstleer, Nederlandsche-, Hoogduitsche-, Fransche-
en Engelsche talen, briefstijl, lezen en voordragen, teekenen, schrijven
rekenen, boekhouden, geschiedenis, aardrijkskunde, beginselen der natuurkunde en
alle vrouwelijke handwerken. Op verlangen der ouders kunnen ze zich ook
uitsluitend toeleggen op de huishouding, zoals wasschen, strijken, koken etc.”
Ondanks de aanvankelijke financiële problemen kwam het pensionaat toch tot bloei en steeg het aantal pensionairen tot 40. Er moesten zelfs méér zusters ingeschakeld worden. Dit tot zeer groot ongenoegen van de toenmalige burgemeester Klaessen (1864-1872), een echte ‘papenvreter’.
Hij ergerde zich niet alleen aan de aanwezigheid van kruisbeelden en andere godsdienstige afbeeldingen maar vooral de religieuze kledij van de zusters. Hij stelde de zusters voor de keuze: ofwel de kloosterkleding afleggen en alle religieuze voorstellingen verwijderen ofwel de gemeentelijke toelage wordt ingetrokken! De Posterse gemeenschap nam dit echter niet en de burgemeester moest noodgedwongen toegeven. Dit kwam mede door Mère Louise, als raadgeefster en weldoener lenigde zij veler nood en werd door de Posterse gemeenschap op handen gedragen. De waardering voor haar werk kwam tot uitdrukking op 16 juli 1878 toen het klooster haar zilveren feest vierde. Het pensionaat was inmiddels vergroot en het klooster zelfstandig geworden.
In 1867 vonden belangrijke uitbreidingen plaats. Bouwmeester Pierre Cuypers maakte ontwerpen voor een kapel. Het klooster werd in 1874 voltooid.
In 1912 kwam op voorspraak van de toenmalige rector Rijs onderwijs voor de vrouwelijke jeugd.
De ‘Vereniging voor landbouwonderwijs’ werd opgericht die zorgde voor de financiële ondersteuning, rector Rijs was de eerste voorzitter.
Doel was o.a. het oprichten van een internaat (tweejarig) en het geven van cursussen aan degenen welke niet in staat waren de twee leerjaren door te maken. In Posterholt stond hiervoor een geschikt gebouwencomplex. Vergroting hiervan en de bouw van een modelboerderij schiepen verder ideale voorwaarden. Zo ontstond de eerste Katholieke Landbouwhuishoudschool, ook wel in de wandeling:
‘Boerinnenkostschool’ genoemd. Een mooie gelegenheid voor de Posterse schooljeugd hun taal-kennis uit te zingen. Wanneer de boerinnen netjes vier-aan-vier hun wekelijkse wandeling maakten konden ze er steevast op rekenen begroet en begeleid te worden met: “BOER-HINNE-TIET-TIET-TIET”.
Ondanks het feit dat de schooljeugd dit 25 jaar volhield, wandelden de dames rustig verder.
In het gedenkschrift 1914-1939 bij het 25 jarig bestaan van de landbouwschool werd nog eens duidelijk op de doelstelling van dit onderwijs gewezen. Door dit onderwijs was een in de Landbouwhuishoudschool opgeleide vrouw een enorme steun voor het werk van de vader, broer of echtgenoot. De geleerde vakken logen er niet om:
Godsdienstleer, Scheikunde, Natuurkunde, Plant- en Dierkunde, Nederlandse taal,
rekenen, verbandleer, voedingsleer, warenkennis, melken, melkbehandeling,
besmettingsleer, boekhouden, wasbehandeling, groente-
fruit- en bloementeelt, verpleging huisdieren, reidansen en zingen.
Naderhand werd dit pakket vanwege de culturele ontwikkeling nog uitgebreid met:
muziek,
gymnastiek, declamatie en Nederlandse literatuur.
Vooral voor de praktijk werd een voorname plaats ingenomen door de modelboerderij.
Hier werd o.a. lesgegeven in boter- en kaasbereiding en melkverwerking.
In 1920 startte men met de Opleiding voor Landbouwhuishoudlerares (N-XIX) welke de bevoegdheid gaf tot het geven van theoretische en praktische lessen. In 1930 was men toe aan uitbreiding van de gebouwen, volgens de minister van onderwijs voldeden de lokalen niet meer aan de eisen. In de oorlogsjaren bleef men gelukkig gespaard van inkwartiering, wel werd er heimelijk onderdak verleend aan onderduikers. In 1951 werden een aantal gelijkvloerse lokalen bijgebouwd.
In 1952 ontving de school hoog bezoek, op haar rondreis bracht koningin Juliana een bezoek aan de school. In 1953 werd begonnen met een driejarige (later vierjarige) opleiding voor Tuinbouwlerares.
In 1954 werd het boerinneninternaat in verband met verminderde belangstelling eenjarig en in 1956 geheel opgeheven. De wijzigingen in het onderwijs en de grote toeloop van interne leerlingen maakte uitbreiding van woongelegenheid noodzakelijk. In 1961 werden aan de Molenweg twee vrijstaande paviljoenen gebouwd met accommodatie voor 24 leerlingen. In verband met de Mammoetwet in 1968 kwam een einde aan het specifieke landbouwhuishoudonderwijs en resulteerde nu onder Nijverheidsonderwijs. In 1970 werd het klooster gesloopt.
In 1971 slonk het aantal leerlingen voor N XIX onderwijs zodanig dat met dit onderwijs werd gestopt.
De schrijver hoopt dat met deze beknopte geschiedenis van de huishoudschool te Posterholt belangstelling te hebben gewekt voor de interessante geschiedenis van klooster en school.
Bron:
‘120 jaar onderwijs en 60 jaar
huishoudonderwijs te Posterholt’ door W.Hermans. Jaarboek nr. 6 van de heemkundevereniging
Roerstreek 1976, blz. 11-33; prent: Roerstreekmuseum.
Op zunjigmorge biej café Sjengske.
( door Paul Cuijpers)
Zo’n vijftig tot honderd jaar geleden werd het leefpatroon van onze ouders en grootouders gekenmerkt door rust en regelmaat. Ze gingen naar de lagere school, een enkeling ’studeerde door’, ze trouwden, kregen kinderen en beleefden meestal een rustige oudedag.
Velen waren boer en de seizoenen bepaalden de invulling van hun leven. Na een week van hard werken kwam de zondag, de rustdag. Ook deze dag verliep meestal volgens een vast patroon.
Op zondagmorgen trok men de ‘zondagse kleren’ aan. Alleen dit al gaf een heel ander gevoel dan het aantrekken van de ‘doordeweekse kleren’. Daarna ging men naar de H. mis. Wilde men ook te communie gaan moest dit nuchter, het ontbijt volgde dan na de H. mis. Naar de kerk ging men tevoet of met de fiets. Bij veel families was de fiets een kostbaar bezit en stond in de ‘gooi’ kamer.
We gaan in de tijd terug naar de jaren van na de tweede wereldoorlog. Het K.A.-huis diende als noodkerk en vanaf 1952 konden de gelovigen naar de nieuwgebouwde kerk. In deze kerk konden zij een plaats huren. De opbrengst was bestemd voor de afbouw van de kerk. De plaatsen bij het altaar waren het duurste en werden meestal door de plaatselijke gegoede middenstand bezet.
Gingen meer familieleden naar de kerk dan er gehuurde plaatsen waren, dan moesten deze misbezoekers de H. Mis staande bijwonen. Dat kon achter in de kerk of in de zijbeuken. Veelal dezelfde personen kwamen te laat in de H. mis en stonden bij de ingangsdeur of hingen tegen de wijwaterbakken.
Deze personen gingen meestal bij het uitdelen van de H. Communie al naar buiten om een sigaret op te steken.
Na de H. Mis werd bij goed weer buiten de kerk nog even nagepraat en ging men naar huis.
Na de koffie en de botteram trok vader de jas aan, controleerde de inhoud van zijn portemonnee, zette zijn pet of hoed op en ging naar het café. Zo hadden veel vaders hun eigen stamcafé, in dit geval ‘biej Sjengske’.
Dat hij op zondagmorgen in zijn stamcafé ging kaarten, stond de hele week al vast. Postert had in die tijd aan cafés geen gebrek, na de oorlog telde Postert nog ongeveer 15 cafés. In het café stonden de echte drinkers, veelal met de jas nog aan, ‘bie de teek’ en de kaarters zaten achter hun vaste kaarttafel. Sjengske en Neel baanden zich met hun dienblad een weg door het café. De drinkers hadden weinig oog voor hen. Dat hadden zij alleen wanneer ze een bestelling plaatsten. Aan de vaste kaarttafel zaten zijn leeftijdgenoten in een blauwe tabakswalm hem al op te wachten. Het viertal kaarters was compleet, eerst nog even de bestelling doorgeven. Nadat de glazen veilig onder het tafelblad waren opgeborgen konden de kaarten uitgedeeld worden. Ze hoeven nu niet meer bang te zijn dat de glazen ‘bie eine ferme sjlaag’ van de tafel geveegd werden.
De houding van de rustige kaarters is bijna steeds dezelfde, in de linkerhand de kaarten en in de rechter hand tussen wijs- of middelvinger geklemd de sigaar of sigaret. Zo kunnen de kaarten tussen de duim en ringvinger tussen de andere gestoken of opgeraapt worden. De meer onrustige types nemen de sigaar regelmatig in de mond om met hun rechter hand meer kracht bij te kunnen zetten ‘bie eine sjlaag’.
Wanneer het spannend werd, trokken ze vaker aan de sigaar en deden hun hoofd schuin omhoog om minder last van de rook in hun ogen te hebben. Een aantal niet-kaarters stonden regelmatig achter de kaarters en dachten en combineerden mee en gaven ongevraagd commentaar. Het gebruikte vocabulaire op de zondagmorgen was meestal hetzelfde: “Sjengske, doot oos nog eine”; “Ich koom zoo”; “eine auwe mèt ein kluntje estebleef”; “Pierre, ein augeblikske” en glazen wassend de zaak in de gaten houdend doet Sjengske op zondagmorgen zijn werk, niet beter wetend dat het altijd zo is geweest.
De brave huismoeders zetten om stipt twaalf uur de dampende soep op tafel, dat hoorde zo.
Manlief heeft immers beloofd tijdig de kaarttafel te verlaten en om twaalf uur weer thuis te zijn.
Dit tijdstip werd door de heer gemaal niet altijd gehaald, vaak werd het half één of één uur!
De soep was dan koud en de groente ‘verzawweld’. De standaard opmerking van de vrouw des huizes zal zijn geweest: “Doe… mèt dien kaarte!”. De heer gemaal had dan meestal een groot aantal smoezen in voorraad.
Na de middag keerde in de meeste huishoudens de rust terug. Indien manlief geen interesse had in voetballen ging hij in zijn leunstoel ‘unjère’. Vrouwlief zat na de veelal grote afwas zittend in de grote stoel, eerst knikkebollend en daarna steeds meer vooroverhellend. Dan echt in slaap. De kinderen speelden buiten op straat. Biej Sjengske gingen de laatste gasten naar huis, meestal in een iets te scheve houding.
Bronmateriaal: jaarboek nr. 8 uit 1976 van de heemkundevereniging Roerstreek: “Gebruiken van vroeger en nu” door
Drs. J.H.A. Walraven, blz. 115-118; foto: uit de dorpsfilm “Posterholt anno 1968”.
(door Paul Cuijpers)
In
1959 hebben studenten uit de Roerstreek de grenssteen tussen Karken en
Posterholt demonstratief verwijderd met het doel meer aandacht te vragen voor
een verenigd Europa zonder grenzen. Leden van ‘Instrumentalverein Karken’,
vooral bestuurslid Küpers, grijpen deze actie aan om bij deze grensovergang een
jaarlijks terugkerend internationaal muziekfeest te organiseren.
Na toestemming van de gemeentelijke en geestelijke autoriteiten aan beide zijden van de grens wordt op 16 en 17 september 1961 een eerste ‘Völkerfreundschaftsfest’ gehouden.
De organisatie is in handen van Instrumentalverein Karken, harmonie Wilhelmina Posterholt en harmonie Juliana St. Odiliënberg.
Het motto is ‘Musik kennt keine Grenzen’. De slagbomen gaan van zaterdagmorgen tot zondagavond open en voor de eerste keer is er vrij grensverkeer tussen Posterholt en Karken mogelijk. De toeloop was direct enorm, aan Duitse zijde stond een kilometerslange file.
Volgens de geschiedschrijvers zijn het vooral de toenmalige burgemeester van Posterholt Drs. Heemskerk en de toenmalige Amtsdirektor Jansen die achter de schermen de drijvende krachten zijn achter dit Grenslandfeest.
Eén van de hoogtepunten van de Grenslandfeesten is de kroning van een grenslandkoningin. Deze wordt al maanden van te voren door een jury gekozen, beurtelings uit een Duitse en een Nederlandse schone. De grenslandkoningin wordt feestelijk onder muzikale begeleiding thuis afgehaald en naar de grote feesttent begeleid. Ook de studenten welke in 1959 de grenssteen hebben verwijderd, worden onder muzikale begeleiding afgehaald.
Aanvankelijk worden muziekgezelschappen uit de directe grensregio aan zowel Duitse als Nederlandse zijde uitgenodigd om aan dit grenslandtreffen deel te nemen. In een later stadium ook internationale muziekgezelschappen.
Tijdens het eerste grenslandfeest in 1961 vinden in een grote feesttent allereerst vele toespraken plaats door de burgemeesters, geestelijken en de voorzitters van de muziekgezelschappen uit Posterholt en Karken. Hierin wordt dit ‘Freundschaftstreffen’, zoals de Duitsers dit evenement ook noemen, aangegrepen om de momentele goede verstandhouding tussen Posterholt en Karken te bevestigen en te verstevigen. Deze verstandhouding was immers direct na de tweede wereldoorlog anders geweest.
Het volgende Grenslandfeest in 1962 wordt nog grootser aangepakt en trekt de daarop volgende jaren duizenden bezoekers.
Voor de eerste keer wordt vanaf ‘das Alte Brauhaus’ te Unterbruch in optocht een os naar de grensovergang gebracht. Hier wordt de os geslacht door Metzgermeister Esser en aan het spit geregen. Daarom wordt het Grenslandfeest voortaan ook wel ‘ossefeest’ genoemd,
Ook in 1962 begint het feest met een muzikale optocht, daarna wordt door de schooljeugd van Posterholt en Karken de vlaggen gehesen van de Europese lidstaten. Op de plek waar de grenssteen heeft gestaan wordt door studenten, welke in 1959 de grenssteen hebben verwijderd, de Europese vlag gehesen. Na het spelen van beide volksliederen vinden over en weer de toespraken plaats en kan het feest beginnen.
Het grenslandfeest heeft inmiddels grote nationale en internationale bekendheid gekregen.
Zo bevinden zich in de volgende jaren naast vele regionale politici de Regierungspresident van Aken en de gouverneur van de provincie Limburg Van Rooy onder de gasten.
Ook Belgische, Franse en vertegenwoordigers uit Groot Brittanië worden regelmatig verwelkomd.
Ter gelegenheid van de 10de verjaardag in 1970 wordt op 8 en 9 augustus een feestbanket georganiseerd en muzikale optochten gehouden. In één van de feesttenten worden concerten gegeven met aansluitend dansen. Aan de grote optocht nemen naast grenslandkoningin Yvonne Vleugels ook de Maaskoningin uit Neer en de Rozenkoningin uit Lottum met hun hofdames deel.
Veel aandacht gaat uit naar de 70 meisjes welke de drumband St.Clara uit Venlo vormen.
Na de optocht worden door de schooljeugd 39 vlaggen gehesen en studenten hijsen weer de Europese vlag. Meztgermeister Esser kan vandaag voor de 9de keer een os aan het spit rijgen.
Het grenslandfeest wordt tot 1982 totaal 21 keer gehouden.
In 1986 is de Europese Akte gesloten door de twaalf toenmalige leden van de Europese Gemeenschap. Deze Europese akte houdt in dat er vanaf 1993 een interne Europese markt is met vrij verkeer van personen, kapitaal, goederen en diensten.
Het uiteindelijke doel van de studenten is bereikt, vrij grensverkeer. Zij waren in 1959 in denken de tijd 34 jaar vooruit.
Bron: Maas en Roerbode; Heinsberger Volkszeitung; Erkelenzer Zeitung; Roerstreekmuseum; Archief Prof.Dr. W.Wolters; Archief M.P.Cuijpers; M.J.Veelen.
’Ziepnaat’,
een typisch Posters woord.
(door
Paul Cuijpers)
In het Roerstreekmuseum te St.Odiliënberg staat
een heuse strooppers. Deze pers is een geschenk van Sjang Hermanns uit
Posterholt die in 1959 besloot te stoppen met het maken van stroop.
In
1986 heeft hij de pers met ketel afgestaan aan het Roerstreekmuseum. Sjang was
de laatste ambachtelijke ‘ziepnaatstoker’
in Posterholt. Het Posterse woord ziepnaat heeft in de Limburgse dialecten vele
namen zoals kruutje, kroet, zeem en sjroop. De naam stroop komt uit het Latijnse
woord
siropus.
De ruimte waar de strooppers van Sjang
oorspronkelijk stond was een gedeelte van het
‘bakkes’
achter zijn boerderij aan de Donckerstraat 6.
In dit artikel wordt naast de geschiedenis van
de familie Hermanns ook het ambachtelijk maken van stroop
aan de Donckerstraat nader toegelicht.
Sjang was de zoon van Lin (Leonard) Hermanns die
het proces van stroopmaken had geleerd van zijn vader Hendrik. Hendrik Hermanns
had voorheen een stroopstokerij in het Duitse plaatsje Schleiden achter
Heinsberg en was in 1883 met zijn vrouw Maria Schmitz naar Posterholt getrokken.
Hij woonde oorspronkelijk als pachter op
Donkshof.
Lin Hermanns trouwde in 1900 met Gertrudis
Timmermans en ging wonen aan de Donckerstraat 6.
Zoals vermeld, bouwde hij achter de boerderij
een gebouwtje dat deels als ‘bakkes’
en deels als ‘pershuis’
(in de volksmond ook wel porschjes genoemd) werd gebruikt.
Hij verwerkte oorspronkelijk zoete appelen,
peren, bieten en rapen.
Ziepnaat is ingedikt vruchtensap. De appels en
peren worden in een grote ketel met iets water gekookt zodat er een smurrie
ontstaat. Men gebruikte hiervoor toen nog het schone water uit de Leygraaf,
later werd een put geslagen.
Deze smurrie wordt uitgeperst waarna het sap
door koken wordt ingedikt tot stroop.
Het stookseizoen liep meestal van september tot
Kerstmis.
Een eeuw geleden hadden veel boeren het
financieel moeilijk vanwege grote importen van Amerikaans en Russisch graan dat
tegen dumpprijzen op de Europese markt kwam.
Hierdoor werd veel akkerland veranderd in
weidegrond met fruitbomen; zodoende
waren er in de buurt veel boomgaarden. De betere, onbeschadigde appels en peren
uit de boomgaarden werden verkocht aan handelaren, wat overbleef (in de
volksmond ook wel ‘valeppel’
en ‘valpeire’
genoemd) werd gebruikt voor de huisindustrie of het maken van stroop.
Verder maakte men er ooft (gedroogd fruit) van
die o.a. werd gebruikt op vlaai (‘euftevlaai’).
Voor het stoken van stroop had Lin Hermanns
vanaf 1917 een vergunning nodig. Tijdens
het stookproces kon men een sterk suikerhoudende stof maken die weer gebruikt
zou kunnen worden bij het illegaal stoken van alcohol.
Omdat het suikergehalte van suikerbieten bijna
het dubbele is van appels of peren ging men rond de eeuwwisseling over tot het
persen van suikerbieten. Tot aan de tweede wereldoorlog werden in Posterholt de
suikerbieten verbouwd voor de fabricage van stroop.
Het schoonmaken van de suikerbieten gebeurde in
een grote houten kuip, gevuld met water.
Door met een schrobber of heibezem tussen de
bieten te roeren verwijderde men zand en klei dat aan de bieten vastzat. Na het
malen van de bieten werden 10 rieten manden (‘struijmanj’)
van 50 kg. naar de ketel gedragen en werd 70 liter restsap van de vorige
fabricage toegevoegd, ook wel
‘de
breui’ genoemd. De nu bijna helemaal
gevulde ketel werd afgedekt met jute zakken.
Het vuur onder de ketel werd opgestookt en bleef ongeveer 10 uur branden.
Nadien werden steeds 2 emmers kooksel uit de ketel gehaald en in de pers
geschut, dan afgedekt met juten zakken, dan volgden weer 2 emmers kooksel totdat
de hele pers gevuld was. De jute zakken werden dagelijks gewassen en dienden als
filter voor het bietensap. Het zware, houten deksel op de pers werd steeds
verder aangedraaid zodat de zacht gekookte bieten helemaal uitgeperst werden.
Tijdens beide wereldoorlogen was de vraag naar
stroop erg groot, veel mensen verbouwden zelf wat suikerbieten die ze tot stroop
lieten verwerken. Ander broodbeleg was voor de meeste mensen te duur. De
kwaliteit van de stroop die aan de Donckerstraat werd gemaakt,
was van een zeer hoge kwaliteit. Van heinde en verre, vaak ook van buiten
Limburg, kwam men er stroop halen, ook om tijdens en direct na de tweede oorlog
een beetje extra voedsel te bemachtigen.
Na de oorlog, toen de vraag naar stroop afnam,
werden de suikerbieten verbouwd voor de suikerfabrieken.
Sjang heeft tot 1959 ziepnaat gemaakt en vele
oud-Posterse inwoners kunnen zich de gang naar de Donckerstraat 6 nog goed voor
de geest halen.
Bron: jaarboek 17 uit 1985 van heemkundevereniging Roerstreek, pagina 206-211;
P. Reumers: ‘Ziepnaat oet Postert’.
(door
Paul Cuijpers)
In
1959 wordt de grens tussen West-Duitsland en Nederland nog streng bewaakt.
Dit is ook zichtbaar bij de grensovergang tussen het Nederlandse Posterholt en het Duitse Karken.
Zowel aan de Nederlandse als aan de Duitse zijde van de grens zijn slagbomen geplaatst; 24 uur per dag bewaakt door douaniers
Tussen beide slagbomen bevindt zich een strook zogenaamd “niemandsland” met in het midden een grenssteen. Dit “niemandsland” behoort echter, zoals later blijkt, tot Nederlands grondgebied.
In juni 1959 vinden opnames plaats voor een dorpsfilm, cameramensen van de filmer Johan Adolfs leggen de nu nog redelijk rechtopstaande grenssteen op film vast (dorpsfilm “Postert in juni 1959”, verkrijgbaar in het Roerstreekmuseum).
Dit verandert eind juli 1959, een touringcar maakt een foutieve manoeuvre en de grenssteen ligt
bijna plat tegen de grond. Wat nu?
Wie geeft opdracht tot herstel? Is het de gemeente Posterholt of Karken, de Provincie Limburg, de deelstaat Nordrhein-Westfalen of moet dit op landelijk niveau geregeld worden?
De Maas en Roerbode doet als eerste op een ludieke wijze melding van dit probleem op 6 augustus 1959 in de rubriek “Grenzlandkrabbels” met de kop: DE GRENS IS ZOEK.
De letterlijke tekst is als volgt:
KARKEN. –
Scheef gezakt hangt bij Karken de
grenssteen, die door een bus werd aangereden.
De steen geeft nauwkeurig de plaats aan
waar, tussen de Nederlandse en Duitse douaneposten, de grens ligt. De grenssteen
heeft dus een diepere betekenis dan men op het eerste oog zou vermoeden en
daarom heeft het ook nog heel wat voeten in de aarde eer de steen weer op zijn
oorspronkelijke plaats staat. Een kleine verschuiving heeft een even grote
verplaatsing van de Nederlands-Duitse grens tot gevolg. Er zullen dan ook nog
heel wat formaliteiten te vervullen zijn, eer de grenssteen zijn oude plaats
weer heeft ingenomen. Thans zijn verschillende commissies uit beide landen er
druk mee bezig. Waar de grens precies loopt kan men, zolang de steen niet op
zijn plaats terug is, niet precies zeggen.
Het probleem van de scheve grenssteen heeft inmiddels internationale aandacht gekregen: radio Luxemburg en de WDR berichten erover .
De berichten uit krant en radio zetten een aantal leden van studentenvereniging Pacelli uit de Roerstreek aan het denken. Zij zijn in 1959 al voorstander van een Europa zonder grenzen.
Onder leiding van Wim Wolters beraamt deze studentenvereniging een plan. Deze grenssteen zal als eerste binnen Europa, zowel letterlijk als figuurlijk, uit de weg geruimd moeten worden. Deze grenssteen moet uit de grond gerukt worden om de Europese eenwording te dienen. Na een verkenningstocht wordt besloten om het plan begin augustsus op een zondagmiddag ten uitvoer te brengen. Auto’s en een tractor met kettingen zijn al geregeld, uiteraard moet iedere deelnemer aan deze operatie uiterste geheimhouding betrachten. Tijdens de laatste geheime vergadering op de zaterdagavond vóór de uitvoering wordt de operatie echter afgeblazen. Douanebeambten en de politie hebben er lucht van gekregen. Het plan wordt voorlopig uitgesteld. De politie en douanebeambten, fotografen en verslaggevers wachten op deze zondagmiddag de studenten tevergeefs op. Er wordt een nieuw plan beraamd.
Het Duitse kadaster stelt enkele weken later vast, dat de grenssteen niet de grens vormt tussen Nederland en Duitsland maar zich op Nederlands grondgebied bevindt.
De studenten beschikken nu ook over deze kadastrale gegevens waardoor men niet meer hoeft te vrezen voor Duits ingrijpen tijdens hun actie.
Op zondagmiddag, 30 augustus 1959 hebben een aantal studenten uit de Roerstreek zich verzameld op de Kapellerlaan in Roermond. Een tractor met aanhanger uit Melick haalt de studenten met hun gevolg op. Het benodigde materiaal om de grenssteen te verwijderen bevindt reeds op de aanhanger.
De stoet gaat op weg naar de grensovergang Posterholt-Karken en arriveert om 14:00 uur bij de slagboom aan Nederlandse zijde. Op de vraag van de Nederlandse douanebeambten waar ze naar toe gaan wordt geantwoord dat ze één van de cafés gaan bezoeken die zich tussen de slagbomen in niemandsland bevinden. De slagboom gaat open en de grenssteen ‘wordt meteen aangevallen’.
Het loswrikken uit de grond gaat echter veel moeilijker dan gepland. Rondom de steen worden diepe gaten gegraven en men probeert met primitieve middelen de grenssteen omhoog te drukken.
Uiteindelijk wordt met behulp van de aan de tractor bevestigde ketting met staalkabel de grenssteen losgetrokken. Deze ligt nu gereed om via 2 schuin geplaatste balken op de aanhanger getrokken te worden. De Nederlandse en Duitse douanebeambten kijken van afstand toe zonder in te grijpen.
De grenssteen wordt via 2 balken schuin omhooggetrokken op de aanhanger.
Plotseling stop een auto met de Nederlandse politieagent Bert van der Zijp.
Het beveelt de studenten met deze actie onmiddellijk te stoppen. De studenten negeren zijn oproep en gaan onder luid gejuich, van het inmiddels talloze publiek, door met hun actie. De politieagent trekt een paar studenten opzij, springt op de aanhanger en drukt met zijn voet de grenspaal via de twee schuine balken omlaag waardoor deze op de grond in twee stukken breekt. De studenten gaan direct met de politieagent in discussie, omsingelen hem als het ware doch raken hem niet aan.
Hierdoor wordt deze afgeleid en is het voor enkele studenten mogelijk het kortere kopstuk van de in twee gebroken grenssteen in de kofferbak van een auto te stoppen en de Nederlandse grens te passeren.
Eén van de studenten neemt de verantwoordelijkheid van de actie op zich en wordt naderhand in het douanekantoor door de politieagent ondervraagd. De chauffeur van de tractor is vervolgens aan de beurt. Hij beschikt schijnbaar niet over alle benodigde papieren en krijgt een bekeuring. Uiteraard wordt deze uit de pot van de studentenvereniging betaald. De studenten vertrekken weer richting Roermond waar de overwinning op gepaste wijze wordt gevierd. Waar de kop van de grenssteen wordt opgeslagen, is op dit moment nog onbekend.
Twee jaar later grijpt Instrumentalverein Karken (harmonie) deze actie aan om een ‘Völkerfreundschaftsfest’ te organiseren. Een feest waarbij de slagbomen gedurende twee dagen opengaan als teken van een verenigd Europa en verbroedering met de Nederlandse buurgemeente Posterholt. Hierover wordt in een volgend artikel bericht.
Foto’s welke betrekking hebben op deze studentenactie uit 1959:
De grenssteen tijdens filmopnames in juni 1959
De grenssteen omver gereden door een autobus in juli 1959
Studenten met publiek op 30 augustus 1959 bij het verwijderen van de grenssteen
Foto in de Heinsberger Volkszeitung van het verwijderen van de grenssteen
Tractor met ketting en staalkabel trekt de grenssteen uit de grond
Bronmateriaal:
Maas en Roerbode; Heinsberger Volkszeitung;
Erkelenzer Zeitung; Roerstreekmuseum; Archief Prof.Dr. W.Wolters;
Archief M.P.Cuijpers; M.J.Veelen.